Bergson en de vernieuwing van het denken
De Afrikaanse filosoof Léopold Senghor (1906-2001) schreef ooit dat er in 1889 een boek verschenen is, dat zo’n radicale breuk met de westerse filosofische traditie vormde, dat je (met een knipoog naar de geschiedenis) zou kunnen spreken van de ‘Revolutie van 1889’. Dit revolutionaire boek was het proefschrift Henri Bergson, Essai sur les données immédiates de la conscience.
Nu werd deze omwenteling in het denken aanvankelijk nauwelijks opgemerkt, maar de tijden veranderden. Vijfentwintig jaar later was Bergson wereldberoemd: zijn lezingen veroorzaakten verkeersopstoppingen, zijn boeken werden vele malen herdrukt en het Essai was een bestseller geworden. De Franse filosoof kreeg een grote invloed op de filosofie, de kunst en vooral de literatuur van zijn tijd (Proust, Eliot, Joyce, Woolf). In 1928 viel hem zelfs de Nobelprijs voor literatuur ten deel, ‘uit waardering voor zijn rijke en bezielende ideeën en het briljante meesterschap waarmee zij zijn voorgedragen’.
The times they are a-changing. In de periode na de Tweede Wereldoorlog hadden filosofen weinig belangstelling voor Bergsons werk, maar de laatste jaren wordt hij weer steeds meer gelezen en wordt het Essai alom als een klassieker gezien. Deze week verschijnt bij Uitgeverij Boom in de reeks Grote Klassieken de Nederlandse vertaling van dit werk, onder de (door Bergson zelf voorgestelde) titel Tijd en vrije wil. Daarnaast schreef Hein van Dongen voor de Profielenreeks een toegankelijke inleiding tot Bergsons denken, waarin aandacht is voor de motieven die een rol spelen bij de hernieuwde belangstelling voor zijn werk.
De tijden veranderen, oftewel: ‘de tijd is schepping – en anders is hij helemaal niets.’ Zo luidt, in de allerkortste samenvatting, Bergsons filosofie. Bergson baseert zich op de ervaring van het procesmatige, temporele en steeds veranderende karakter van de werkelijkheid. Deze duidt hij aan als de duur, la durée. Het is in Bergsons visie geen abstracte gedachte. Hij schrijft: ‘voor zover het mijzelf betreft, ik voel dat ik dit constant ervaar’. Alle onderwerpen die hem bezighouden, beziet hij in het licht van deze fundamentele ervaring van ‘levende tijd’. Van daaruit ontwikkelt hij ideeën over onder meer de onmeetbaarheid van psychische processen, vrijheid, herinnering en waarneming, evolutie, moraal en religie, de open en gesloten samenleving en de relatie tussen hersenen en bewustzijn.
Bergson ziet in het ‘denken in duur’ een radicale breuk met tot dan toe bestaande filosofie. De filosofen hebben volgens hem altijd gezocht naar vaste categorieën en stabiele begrippen, terwijl de bewegingen van het leven van ons vragen de stramme en pasklare concepten juist los te laten. In plaats van ‘zich te houden aan de begrippen die in de voorraadkamers van de taal opgesloten liggen’ en een filosofisch probleem te aanvaarden ‘zoals het door de taal gesteld is’, zou de filosoof moeten zoeken naar vloeibare begrippen die in staat zijn ‘de werkelijkheid in al haar kronkelbanen te volgen en de precieze beweging aan te nemen van het innerlijke leven van de dingen.’
Bergson probeerde om ‘in duur te denken’ ten aanzien van alle gebieden waarop hij zich begaf, steeds met de missie om bevroren concepten, denkwijzen en manieren van waarnemen te ontdooien. In een wereld waarin gefixeerde structuren en concepten onder druk komen te staan en ons leven steeds meer door tijd bepaald wordt, lijkt Bergsons wijze van filosoferen steeds actueler te worden.
Filosofie als een noodzakelijke vernieuwing van het denken: een project dat nooit ten einde komt.