Op den duur
Slimme armbandjes die je hart- slag, bewegingen en slaap- ritme meten, winnen aan po- pulariteit. Ze geven inzicht in het dagelijkse leefpatroon en passen binnen de Quantified Self-beweging, die draagbare technologieën gebruikt om bewuster te leven. Critici vrezen dat we door deze kwantificering het werkelijke contact met ons zelf zullen kwijtraken. Dat werkelijke contact komt van binnenuit en laat zich slechts als kwaliteit uitdrukken. De kwantificering van buitenaf zou die innerlijke stem het zwijgen opleggen.
De pas verschenen vertaling van Tijd en vrije wil van de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) voorziet in een originele onderbouwing van dit moderne verzet tegen het meten. Honderdzesentwintig jaar na dato heeft dit als dissertatie geschreven boek weinig aan actualiteit verloren en ook in de Nederlandse vertaling is het een aangename uitdaging om je als lezer te laten meevoeren op de stroom aan gedachten en beelden die Bergson op papier zette.
Bergson ontwikkelde zijn denken tegen de achtergrond van ‘de verwetenschappelijking van de wereld’. Natuurwetenschappelijke denkwijzen en methoden drongen het domein van de menswetenschappen binnen. Bergson beoogde het menselijk bewustzijn te vrijwaren van dit wetenschappelijke denken en wilde op zoek naar de ‘zuivere werkelijkheid’ van het bewustzijn. De gewaarwordingen die zich diep in dat bewustzijn voordoen zijn niet te kwantificeren, stelde hij, zij zijn zuivere kwaliteit. Zijn onderscheid tussen kwaliteit en kwantiteit loopt parallel aan het onderscheid tussen wat hij het diepe en het oppervlakkige ik noemde. Het oppervlakkige ik is het uiterlijke ik, dat tot stand komt in contact met de buitenwereld en zich laat leiden door de taal, het gezamenlijke weten en uitwendige prikkels. Dat oppervlakkig ik kan zo'n dikke korst om het innerlijk leggen dat het diepe ik geheel wordt afgedekt. Op zeker moment, meent Bergson, zal het diepe ik daartegen in verzet komen: het innerlijke, meest persoonlijke zal de korst van uit de diepte doen openbarsten.
Dit heeft gevolgen voor Bergsons visie op de vrije wil. We zijn volgens hem slechts vrij voor zover onze handelingen voortvloeien uit de diepste lagen van onze ziel en uitdrukking geven aan onze hele innerlijke persoonlijkheid.
Hoe ziet dat diepe ik van Bergson eruit? Omdat hij in zijn boek niets wil weten van wetenschappelijke, intellectuele of empirische bewijzen, gebruikt hij woorden als ‘feitelijk’, ‘zuiver’ en ‘werkelijk’. Het diepe, werkelijke ik is een proces van zuiver bewustzijn, dat niet vermengd is met iets uitwendigs. De intensiteit van dat zuivere bewustzijn is niet in een maat of getal uit te drukken – het is pure kwaliteit.
Dat we die kwaliteit in het dagelijkse leven meestal niet ervaren, komt volgens Bergson niet alleen doordat het oppervlakkige ik zo’n dikke korst om het innerlijk legt; wat ook vertroebelend werkt is dat we gewend zijn gewaarwordingen ruimtelijk te projecteren. Wanneer we een klok horen slaan, zetten we gewoonlijk de slagen in een denkbeeldige ruimte achter elkaar en tellen we losse klanken. Zo maken we de tijd ruimtelijk: op moment één slaat de klok één, op twee slaat de klok twee, enzovoort.
Bergson wil dat we de tijd anders opvatten: de ware tijd is iets wat duurt zonder ruimte in te nemen. Hij noemt deze tijd de durée, de duur. Dat is de tijd waarin de klanken van de klok zich aaneenrijgen tot één gewaarwording, tot één ononderbroken melodie.
Dat kan natuurlijk niet zonder geheugen. In de ware duur doordringen de bewustzijnsfeiten elkaar met behulp van het geheugen. Ze smelten samen, waardoor dat wat in de waarneming voorbij is nog in het bewustzijn aanwezig blijft. In zo’n zuivere duur is er altijd een veelvuldigheid aan psychische toestanden en juist die veelvuldigheid geeft het bewustzijn zijn kwaliteit en intensiteit. Het ik dat leeft en duurt, dat handelt vanuit een identificatie met dat veelvoudige, diepe ik, is het enige ik dat we vrij kunnen noemen. Maar vrije handelingen zijn zeldzaam, schrijft Bergson; om werkelijk vrij te zijn, moet het ik zich afsluiten van de buitenwereld.
De vraag of er in de diepten van het innerlijk wel een ik bestaat, werd door Bergson niet gesteld. Hij ontweek die vraag door het diepe ik als een zuivere werkelijkheid te presenteren. Ook de durée heeft bij hem een werkelijkheidsstatus die niet door het verstand te vatten is. Zodra het verstand dat doet, wordt de tijd volgens hem verruimtelijkt en de durée geëlimineerd. Dat maakt het moeilijk zijn theorie te weerleggen.
Stel nu dat er geen dieper ik is, dat alles wat wij ‘ik’ noemen tot stand komt in het sociale verkeer, dan zijn vrijheid en kwaliteit eerder te vinden in de interactie met de omgeving dan in de diepe krochten van de eigen ziel. Bovendien kun je je afvragen of kwantiteit en kwaliteit in die interactie wel zo scherp te onderscheiden zijn. Quantified-selfarmbandjes, die inzicht geven in factoren die de levenslust bevorderen, kunnen juist daardoor de kwaliteit van leven verhogen. Maar daar zou Bergson het vermoedelijk mee oneens zijn.
Lange tijd was het werk van Henri Bergson niet in het Nederlands te lezen. Sinds een paar jaar is daar verandering in geko- men. In 2010 verscheen een heruitgave van de vertaling uit 1990 van Le rire, een kort essay uit 1900 (Lachen, Uitgeverij Boom). Verder verschenen dit jaar een biografie (Bergson, door Hein van Dongen, uitgegeven door Boom) en de vertaling van drie lezingen over bewustzijn en verandering (Essays over bewustzijn en verandering, vertaald door Joke van Zijl, ISVW uitgevers).
Over de auteur
Marli Huijer (1955) is Civis Mundi hoogleraar Filosofie van Cultuur, Politiek en Religie aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam, en Lector Filosofie en Beroepspraktijk, De Haagse Hogeschool. Ze schreef de boeken Discipline, Ritme en Goudmijn van het denken.
Eerder verschenen in: de Volkskrant