René ten Bos over Marcel Mauss' Essay over de gift
Pas geleden verscheen bij Uitgeverij Boom de vertaling van Essay sur le don: Essay over de gift van de Franse etnoloog Marcel Mauss (1872-1950). Zelden zal een dun boek – iets meer dan negentig bladzijden, ook al komen er bijna zeventig bladzijden aan voetnoten bij – zo’n grote invloed hebben gehad. De tekst van Mauss verscheen in 1925 en werd gepubliceerd in L’Année Sociologique, een vermaard tijdschrift dat in 1898 opgericht werd door Émile Durkheim. Het essay van Mauss is vertaald in vele talen en geldt als het meesterwerk van de man.
Met een soevereine eruditie neemt Mauss de lezer mee over de hele wereld – van Melanesië naar India, Ierland en Noordwest-Amerika – om duidelijk te maken dat het uitwisselen van giften over de hele wereld constituerend voor gemeenschapsvorming is geweest. Nooit zou hij na 1925 nog een tekst schrijven met een dergelijke impact. Zijn essay vormt de basis van talloze studies over reciprociteit, gift en schuld. Ook liefdadigheidsstudies – tegenwoordig een belangrijk thema in de bedrijfsethiek – kunnen niet om Mauss heen.
Waarom moeten we deze klassieker nog steeds lezen? Ik wil daar twee met elkaar samenhangende redenen voor geven. In de eerste plaats laat Mauss zien dat de gift een loodzwaar thema is. Over bijvoorbeeld liefdadigheid – denk aan beroemde zakenlieden die kleinere of grotere delen van hun vermogen stoppen in goede doelen – wordt vaak wat lacherig gedaan, maar het verschijnsel kent een lange traditie die allesbehalve tot lachen uitnodigt. In samenlevingen over de hele wereld bestond er een plicht tot geven. Al in het oude Griekenland werden zakenlieden die vermogen hadden vergaard geacht een flink deel van dat vermogen weg te geven. Zo is het altijd en overal geweest en in zekere zin is het nog zo. Als Bill Gates als een Dagobert Duck op zijn centen zou gaan zitten, dan zouden we hem minachten. Het verwerven van vermogen zonder dat daar wat tegenover staat, werd doorgaans beschouwd als een teken van ontbrekende soevereiniteit. Anders gezegd, soeverein wordt de leider van een clan of een bedrijf als Microsoft pas als hij kan geven. Ooit gold daarbij het idee dat je vooral geeft wat je het dierbaarst is. Hier vinden uithuwelijkingsrituelen hun onverbiddelijke logica. Als de leider van de clan zijn dochter aanbiedt aan iemand uit een andere clan, dan laat hij pas zien dat hij een leider is. Gates verdenken we er natuurlijk niet van dat hij het meest dierbare weggeeft. Vandaag de dag verwachten we dat ook niet van een zakenman. Maar dezelfde logica als bij het uithuwelijkingsritueel sluimert nog steeds op de achtergrond. Het is alsof degene die ontvangen moet een vreemd soort eigendomsrecht heeft met betrekking tot wat anderen aan vermogen hebben verworven. Wat van jou is, is ook een beetje van mij. Weigeren tot geven, is daarom niets minder dan een oorlogsverklaring. Maar van de weersomstuit is weigeren tot aannemen dat ook. Als ik jouw dochter kan krijgen, maar ik weiger, dan is dit een bruuske afwijzing van wat Mauss omschrijft als een bondgenootschappelijk samengaan. Tegenwoordig denken we misschien niet meer zo, maar als malariabestrijders om principiële redenen de giften van Gates en zijn vrouw zouden afwijzen, dan zouden we ze toch vooral dom vinden.
In de tweede plaats laat Mauss zien dat er nooit sprake kan zijn van een echte gift, want de gever creëert schuld en schuldgevoel, ook als hij dat niet wil. Op dit deel van Mauss’ theorie is behoorlijk veel kritiek gekomen. Creëer ik ook schuld als ik een arme sloeber op straat een paar munten in de hand druk? Een echte maussiaan zou zeggen dat ik zoiets alleen maar zou doen om bijvoorbeeld karma op te bouwen voor het leven na dit leven. Ook zal hij erop wijzen dat dergelijke vormen van generositeit alleen maar bestaan in volledig asymmetrische verhoudingen. Ik ben welvarend en een arme sloeber is maar een arme sloeber. Het fundamentele punt is dat een gift giftig is. Het helpt mensen vooruit, zeker, maar het werpt ze ook achteruit. Mauss citeert hier Ralph Waldo Emerson: “Liefdadigheid verwondt degene die haar ontvangen heeft.” Waarom? De schuldenaar staat altijd in moreel lager aanzien dan de schuldeiser. Mauss laat echter zien dat daar geen goede redenen voor zijn. Immers, ook mensen zonder vermogen hebben antropologisch gesproken een soort eigendomsrecht op het vermogen van anderen.
Ga dit boek lezen!
René ten Bos (1959) is filosoof en organisatiedeskundige. Hij is als hoogleraar verbonden aan de Radboud Universiteit. Hij schreef onder meer Het geniale dier (2008), Stilte, geste, stem (2011) en Water (2014).
Deze column verscheen eerder in Het financieele dagblad.