De moed tot waarheid van Michel Foucault
Waarheidspreken als levensvorm
Wat gebeurt er wanneer je de waarheid spreekt? In zijn twee laatste boeken en in de cursussen van 1982, 1983 en 1984 volgt Foucault een vast patroon om deze vraag te bespreken. Hij gaat op zoek naar een sleutelterm – in dit geval vrijmoedig spreken (parrèsia) – en laat zien hoe deze gebruikt en vooral ook geproblematiseerd wordt in Griekse teksten. Eerst beschrijft hij de presocratische teksten, meestal zijn dat teksten van de tragedieschrijvers. Dan bespreekt hij hoe Socrates en Plato daar een omkering in aanbrengen, die als een wending naar jezelf opgevat kan worden. Vervolgens laat hij zien hoe de filosofen na Plato – dat zijn vooral de stoïcijnen en epicuristen, en in verband met het waarheidspreken ook de cynici – deze wending verder hebben uitgewerkt tot een soort pragmatisch individualisme. En tenslotte behandelt hij de veranderingen hiervan in de vroegchristelijke teksten. Met betrekking tot waarheid onderscheidt Foucault zodoende: (1) politiek waarheidspreken of parrèsia en (2) op de ziel gericht en op het leven gericht waarheidspreken. De vroege kerkvaders keurden dit waarheidspreken af als aanmatiging en vervangen het door (3) de bekentenis en de belijdenis.
In het politieke waarheidspreken ten tijde van de Griekse tragedies is de waarheidspreker of parrèsiast degene die zich in naam van de echte waarheid openlijk verzet tegen de politieke-, morele- en waarheidsautoriteit van de heersers. Meestal zijn dit de tirannieke vorsten, maar dat kan ook het volk zijn, zoals in het geval van Socrates die zich tegen de volksvergadering keert. Wat steeds benadrukt wordt, is dat in dit kritisch-politieke waarheidspreken de parrèsiast zichzelf – en soms letterlijk zijn leven – op het spel zet. Er is dus moed voor nodig om dat te doen. Die moed is een van de drie hoofddeugden in de ethiek. Het is daarmee ook een plicht: je kan je er niet zomaar aan onttrekken. De waarheid moet gezegd worden.
Vervolgens verschuift de analyse naar het socratische waarheidspreken dat bestaat uit het zelfkritische toetsende en ondervragende zelfonderzoek waarin de spreker zichzelf sociaal en persoonlijk op het spel moet zetten. Waarheid is hier een moreel-logische toetsing van de logos van het eigen denken en handelen. Tegelijk is dat ‘zorgen voor zichzelf’ of beter ‘zich zorgen om zichzelf maken’. De figuur van de waarheidspreker splitst zich hier in twee posities: enerzijds de betrokkene zelf, anderzijds de leraar of leidsman die de rol van toetser of toetssteen speelt. Aan die leraar wordt de echtheid of waarheid van het subject getoetst, wat betekent dat die leidsman dan natuurlijk ook zelf op zijn logos getoetst moet worden, zoals bij Socrates steeds het geval is. Een belangrijk punt is dat de toetssteen van de gesproken waarheid bestaat uit de waarheid zelf en tegelijk uit de waarheid of waarachtigheid van de toetser. Zo draait het ook hier om het op het spel zetten van de waarheid en van de drager van die waarheid.
In het laatste deel van De moed tot waarheid gebeurt iets onverwachts. Je zou verwachten dat na de socratische omgang met de waarheid de stoïcijnse ethiek van waarheidsoefeningen als permanente training in zelfbeheersing, zelftoetsing en zelfzuivering (askèsis) aan de beurt komt, maar dat is niet het geval. In De moed tot waarheid schakelt Foucault van Plato/Socrates voor het eerst (en het laatst) direct over naar een compleet andere praktijk van waarheidspreken: de ontregelende levensstijl en sceptische waarheidskritiek van de cynici en epicuristen. Zij laten in hun scandaleuze scepsis – die vanaf de oudheid tot nu toe meestal als antifilosofisch en als ontkenning van de waarheid weggezet wordt – een waarheidspraktijk zien van het ware leven zelf als het waarheidstheater van de verandering. Het ware leven en ware denken toont dat je moet veranderen, maar zegt niet hoe.
Foucaults hart lijkt hier te liggen: de laatste, afsluitende zinnen van zijn aantekeningen – dat zijn zo ongeveer de laatste woorden die hij geschreven heeft – luiden: ‘Er bestaat geen vaststelling van de waarheid zonder een wezenlijke postulering van de andersheid. De waarheid is nooit hetzelfde. Waarheid kan alleen in de vorm van de andere wereld en het andere leven bestaan.’ (De moed tot waarheid: 403)
Machiel Karskens is emeritus hoogleraar sociale en politieke wijsbegeerte aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2012 verscheen in de reeks Profielen Foucault, over het leven en werk van de Franse filosoof.