Giorgio Agamben en de kinderlijke roeping van de mens
Afgelopen zomer is er een eigenaardig boekje naar het Nederlands vertaald. Een boekje waarvan ik het een groot goed vind dat het nu in onze taal beschikbaar is, maar waarvan ik ergens ook gewild had dat het onvertaald en onbekend was gebleven, een geheim waarvan alleen ik de inhoud ken. Een vergeefse wens overigens, want naast de oorspronkelijke Italiaanse uitgave bestaan er ook al langere tijd edities in het Engels, Frans, Duits en andere talen. En het zou me niet verbazen als anderen er een vergelijkbaar soort intimiteit bij ervaren, het net als ik voor zichzelf willen houden als een soort persoonlijke talisman, bang dat het aan kracht verliest als het door anderen wordt aangeraakt. Anderzijds zullen er genoeg zijn die het na enkele pagina’s geïrriteerd wegleggen – want voor draaiende taal heeft men natuurlijk geen tijd.
Het gaat om Giorgio Agambens Idee van het proza, een collectie van drieëndertig korte fragmenten die allemaal een ‘Idee’ ter sprake brengen – idee van de dood, de taal, de liefde enzovoort. Het is uitgegeven onder de noemer ‘filosofie’, en de schrijver ervan staat wereldwijd ook bekend als filosoof, maar het boek is verre van systematisch. In plaats van traditioneel-filosofisch te argumenteren en bewijzen aan te dragen, maakt de Italiaan gebruik van andere schrijfstijlen, zoals de anekdote, de fabel, het korte verhaal en poëzie om de ideeën tevoorschijn te halen. Steeds loopt de anekdotische, verhalende of dichterlijke beschrijving van iets concreets uit de geschiedenis, literatuur, wetenschap of het alledaagse leven uit op een inzicht in de idee waarover het stukje gaat. Een reflectie op het ‘aanhalingsteken’ moet iets duidelijk maken over wat denken is, pornografie legt iets bloot over het communisme, het zwijgende gezicht over de menselijke taal, Kafka’s strafkolonie over rechtvaardigheid. En hoewel boven de fragmenten duidelijk aangegeven staat wat het onderwerp ervan zou moeten zijn, lijken ze in eerste instantie helemaal niets te maken te hebben met hun titel. In sommige fragmenten zoek je zelfs tevergeefs naar het woord dat toch echt in de titel erboven opgenomen is (‘Idee van de politiek’ bijvoorbeeld). Als Agamben al ergens een directe uitspraak doet over de ideeën die hij bespreekt, wordt de betekenis van die uitspraak zo open gehouden dat bij de lezer in plaats van herkenning toch vooral verwondering optreedt. Bijvoorbeeld wanneer hij zegt dat de ‘omgekeerde omarming van herinnering en vergeten’ de roeping ‘is’ of dat ‘wat nooit geweest is’ de idee van geluk in zich bergt. En vaak krijgt Agamben het voor elkaar de lezer een bepaalde kant op te bewegen om dan vervolgens in de allerlaatste zinnen een soort poëtische omslag te maken waardoor je heel ergens anders terechtkomt dan je tijdens het lezen verwachtte.
Idee van het proza is Agambens vijfde boek en toen het in 1985 verscheen, kwam het vanuit zijn eerdere werk bezien niet geheel uit de lucht vallen. Al in zijn tweede boek, Stanzas (1977), merkte de Italiaan op dat het Westen lijdt onder de dichotomie tussen poëzie en filosofie, waardoor het menselijke denken daar verdeeld is geraakt tussen een ‘geïnspireerd-extatisch’ en een ‘rationeel-bewust’ kennen. Hij stelt dat een ‘herontdekking van de eenheid van ons gefragmenteerde woord’ van het grootste belang is. In zijn vierde boek, Il linguaggio e la morte (1982), zinspeelt Agamben op de mogelijkheid van een ‘ware menselijke taal’, een ‘taal waarin het pure proza van de filosofie op een bepaald punt ingrijpt om het vers van de poëtische taal te doorbreken, en waarin het poëtische vers op zijn beurt in zou grijpen om het proza van de filosofie om te buigen tot een ring’. Als Agamben er ergens in zijn omvangrijke oeuvre in slaagt in de buurt te komen van een dergelijke taal, dan is het in Idee van het proza, dat zonder twijfel zijn meest originele, mooiste schrijven bevat, maar tegelijkertijd en om dezelfde redenen zijn meest raadselachtige werk is, esoterisch tot op het onbegrijpelijke af. Wie van een filosofisch werk systematische behandeling van thema’s, heldere argumentatie en antwoorden op vragen verwacht, zal het niet eens als filosofie beschouwen. Maar voor wie bereid is met Agamben en zijn ‘bastaardlogica’ mee te gaan, zoals René ten Bos – verwijzend naar Plato – het noemt in zijn mooie nawoord, is het boek een onuitputtelijke bron van filosofische en poëtische inspiratie. (1)
Toch is er, behalve deze persoonlijke redenen om het boek te lezen, ook een ‘objectievere’ grond om nu juist dit werk te bespreken: Idee van het proza is van belang omdat het bijna alle thema’s uit Agambens gehele oeuvre bevat. Het beantwoordt aan problemen uit zijn vroegere werken over taal, maar wijst ook vooruit naar wat hij later in zijn meer politieke, historische en ethische boeken zal uitwerken. Ook de stijl in Idee van het proza, bewegend van een particulier fenomeen naar een algemeen idee, zal hij uiteindelijk methodologisch aanscherpen: in Signatura rerum (2008) spreekt hij over zijn behandeling van specifieke fenomenen als ‘paradigma’s’, om zo een boven dat fenomeen uitstijgende, bredere betekenissamenhang bloot te leggen. De Homo sacer-reeks bijvoorbeeld, de kritiek op de westerse denktraditie die Agamben even beroemd als berucht maakte, dankt zijn titel aan een obscure figuur uit het Romeinse recht, die volgens Agamben echter de fundamentele structuur van de westerse politiek aan het licht brengt. Het heeft kortom zin om te proberen middels Idee van het proza de grote lijnen van Agambens filosofie voor ogen te krijgen.
Een goed begin is het fragment ‘Idee van de kindertijd’, dat zijn oeuvre in miniatuurvorm bevat, zowel qua stijl als thematiek. In enkele pagina’s brengt een merkwaardige amfibie de Italiaan ertoe zich te bezinnen op de kindertijd van de mens, die volgens hem iets cruciaals blootlegt over de manier waarop de mens taal ‘heeft’, met alle filosofische, ethische en politieke consequenties van dien.
Verder lezen? Klik dan hier en lees verder op dNBg