Vier fabels over laaggeletterdheid
Fabel 1
Onder de term ‘laaggeletterdheid’ vallen alleen mensen die moeite hebben met taal.
Je bent als volwassene laaggeletterd, als je moeite hebt met lezen, schrijven en/of rekenen. Vaak heb je dan ook beperkte digitale vaardigheden. Dan vind je bijvoorbeeld omgaan met een computer of een smartphone lastig. Laaggeletterdheid gaat dus verder dan taalvaardigheid!
Fabel 2
Mensen die laaggeletterd zijn, zijn analfabeten.
Laaggeletterden hebben basisvaardigheden op het gebied van lezen, schrijven en/of rekenen, maar ze hebben niet het vereiste niveau om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. Het minimale niveau dat nodig is, is vastgesteld op 2F. Vanaf dit niveau wordt gesproken over 'geletterdheid' door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit niveau komt overeen met het eindniveau van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en mbo 2/3.
Fabel 3
Als je niet digitaal vaardig bent, ben je laaggeletterd.
Mensen die beschikken over lees-, schrijf- en rekenvaardigheden maar niet voldoende digitaal onderlegd zijn, vallen niet onder de categorie van laaggeletterden. Het betreft bijvoorbeeld oudere mensen die moeite hebben met online bankzaken regelen of het gebruik van een DigiD, maar wel bekwaam zijn in taal en rekenen.
Fabel 4
Kinderen met een te laag taal- of rekenniveau zijn laaggeletterd.
Kinderen vallen niet onder de categorie 'laaggeletterdheid'. Dit komt doordat kinderen en jongeren nog volop bezig zijn met het ontwikkelen van hun vaardigheden. Wat voor volwassenen als laaggeletterd zou worden beschouwd, kan dus volkomen normaal zijn voor (jonge) kinderen. Op het einde van de basisschool wordt verwacht dat leerlingen minimaal niveau 1F behalen. Als een leerling dit niveau niet haalt, wordt dit gezien als een achterstand. Deze leerling heeft dan wél een verhoogde kans om later laaggeletterd te worden.